Wanneer ouders gezamenlijk gezag hebben over hun minderjarige kinderen, dient de ouder waar de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben toestemming te vragen aan de andere ouder bij een gewenste verhuizing met de kinderen. Wanneer de andere ouder geen toestemming geeft, kan de ouder die wil verhuizen vervangende toestemming vragen aan de rechter. Als de ouder verhuist terwijl (vervangende) toestemming ontbreekt, kan dit grote gevolgen hebben. De rechter kan dan bijvoorbeeld op verzoek van de andere ouder een verbod tot verhuizing opleggen of – als de ouder al is verhuisd – te bevelen terug te verhuizen. De rechter kan ook bepalen dat het hoofdverblijf van het kind in het vervolg bij de andere ouder is en zelfs bepalen dat het ouderlijk gezag van de verhuizende ouder wordt afgenomen.

Maar wat als de verhuizende ouder het eenhoofdig gezag heeft en met de kinderen wil verhuizen, terwijl dit grote negatieve gevolgen heeft voor de omgang tussen de andere ouder en de kinderen? Op grond van de wet behoeft de verhuizende ouder geen toestemming van de andere ouder, waardoor de andere ouder machteloos lijkt te staan. De Hoge Raad heeft echter in oktober 2021 voor het eerst overwogen dat de rechter ook in dit geval maatregelen kan nemen en de verhuizende ouder kan bevelen terug te verhuizen, als dit in het belang van de kinderen is.

De uitspraak waarnaar verwezen wordt vind je hier.

In deze zaak was de moeder zonder dit te overleggen met de vader met het kind vertrokken naar het buitenland. Zij heeft hierna geen informatie verschaft over (de verblijfplaats) van het kind en inmiddels was er al 2,5 jaar geen enkel contact mogelijk geweest tussen de vader en het kind, terwijl er al een omgangsregeling was vastgesteld door de rechtbank welke de moeder behoorde na te leven. Daarnaast had de vader de rechtbank al verzocht om ook hem te belasten met het gezag op het moment dat de moeder vertrok.

De Hoge Raad overwoog dat moeder als gezaghebbende ouder wel verplicht is de banden tussen de andere ouder en hun kind te bevorderen, los van het feit dat de vader en het kind zelf recht hebben op omgang met elkaar. De Hoge Raad overwoog daarnaast dat de rechter in zulke gevallen de verplichting heeft om gepaste maatregelen te nemen om de met het ouderlijk gezag belaste ouder ertoe te bewegen om alsnog medewerking te verlenen aan de omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen, dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen, kan volgens de Hoge Raad een passende maatregel zijn.

Het voorgaande is goed nieuws voor de ouders zonder gezag, maar natuurlijk ook voor de desbetreffende kinderen, omdat het lastig is een band op te bouwen of te behouden als de kinderen en een van de ouders ver van elkaar vandaan wonen.